Ingezonden door Tom Boin
---------------------
WARME HAP
In de jaren vijftig, toen
er nog weinig ontspanningsmogelijkheden waren aan boord van schepen of
instellingen van de Koninklijke Marine, was “de warme hap” een
hoogtepunt in het sobere marineleven.
Naar de warme hap werd met verlangen uitgekeken. De maaltijd was
niet gevarieerd en hij was eenvoudig van samenstelling. De rantsoenen
die verstrekt werden waren onvoldoende om de maag van een Hollandse
jongen te vullen. Het systeem van “tafelgelden” was nodig om de
maaltijden te verfraaien en aan te vullen. Ondanks het toch nog krappe
budget werden door botteliers, koks en hofmeesters hoogstandjes verricht
om tot een smakelijke maaltijd te komen.
De vroege vogels die op maandagochtend de haven of marinekazerne
betraden, werden getrakteerd op de lucht van “snert”. Men was gelijk
klaar wakker. Het was maandag, de dag van de snert met nasi - bami of
witte rijst met goulash. Maar de hoofdzaak was snert. Een traditie bij
de Koninklijke Marine. De samenstelling was vrij eenvoudig: men trok
bouillon van een varkenskop of hamschijven, zwoerd, erwten, prei en
andere groenten. De dan verkregen soep werd rijkelijk voorzien van
dobbelsteentjes spek en werd “snert met drijfijs” genoemd. In een later
stadium werd er ’s maandags ook de bekende bruine bonensoep geserveerd.
Als er snert op het menu stond dan werd er bij het avondeten “theewater”
oftewel doorgeslagen snert geserveerd. Dit “theewater” bestond uit het
restant snert van het middagmaal, dat was fijngewreven door een zeef en
bij de broodmaaltijd werd opgediend.
De woensdag was een feestdag bij de Marine, de dag van “de
rijsttafel”. De doordringende geur van gebakken kroepoek, ragout, sajoer
lodeh en diverse sambals hing op en in het schip of de instelling. De
sambals waren te verdelen in drie groepen: rauwe sambal, sambal goreng
en sambal boeboeks. Vergaderingen of afspraken werden verzet, speciaal
voor de rijsttafel. Oudgedienden of werfianen kwamen regelmatig bij de
oude Zuiderkruis een hapje ophalen en stonden zelfs in de rij met potjes
en pannetjes (gamellen). Deze “nasi of rijsttafel” was ook traditie bij
ouderdagen of grote vergaderingen.
De donderdag was ingeruimd voor de “Hollandse of Zeeuwse
rijsttafel”. Dat was voor de botteliers, koks en hofmeesters - naast de
woensdag - de topdag. Zij hadden dan de mogelijkheid om hun vakkennis
ten toon te spreiden. De Hollandse of Zeeuwse rijsttafel was een
uitgebreide maaltijd bestaande uit rijst, schijven gebakken aardappels,
bruine bonen of grauwe erwten (raasdonders), veel sla, tomaat, augurken,
komkommers, speklap en spekvet met kaantjes (schipper).
De Chef d’ Équipage bij de Marine werd “Kaan” genoemd, vandaar die
associatie met de naam “schipper” voor kaantjes. Wat vooral niet
vergeten mocht worden, waren de uitjes. Gebakken en rauwe uitjes.
Daarnaast natuurlijk sambal en piccalilly.
Door de toeloop van buitenstaanders werd de maaltijd vaak verzet
en/of aangepast. Bij deze maaltijd waren de seizoensgebonden artikelen
belangrijk.
Wat ook traditie van het zuiverste water was, was het “proefbordje”.
Dit was een begrip voor iedere marineman. Het bestond uit het
voorproeven van de maaltijd door de Commandant, de Eerste Officier en de
Arts. Deze ceremonie werd verzorgd door de Chefkok.
De menulijst bij de Marine stond vast op hoofdlijnen, alleen het
toebehoren verschilde vaak. Op de donderdag (Hollandse of Zeeuwse
rijsttafel) was de “stamppot, zuurkool met leuning” (worst) een
favoriete maaltijd. Of de “oranje rats”, stamppot wortelen en uien en
stamppot boerenkool met leuning of gehaktbal uit blik. Verder werd er
vaak “provinciaal” op tafel gezet - vooral op dinsdag - wat bestond uit
een stevige ragout met veel vlees, wortelen en doperwten… en het
klapstuk niet te vergeten.
In de jaren vijftig was in het menu, de vrijdag gereserveerd voor de
Rooms Katholieke bemanningsleden. Die mochten toen op vrijdag geen vlees
eten, dus was het vis! Gekookte of gebakken aardappelen met wortelen en
doperwten (punten en strepen). Op Goede Vrijdag werd er vaak stokvis op
het menu gezet. Dit werd door niemand gegeten en ging rechtstreeks naar
de spoelington.
Oud Marineofficieren aten vaak bij of na afloop van zeilwedstrijden
of andere samenkomsten, het zogenaamde “zeven gangen menu”. Dat bestond
uit stokvis, rijst, stroop, bonen, schijfjes aardappelen en uien of
augurken, soms sla.
De avondmaaltijd (theewater) was karig en bestond uit brood,
smeerkaas, jam, muisjes gekleurd (technicolor), sardines en hagelslag
gewoon. Vaak werd er een schijf gebakken bloedworst met een schijf appel
er op als aanvulling geserveerd. Ook kwam er af en toe “gebakken
marinier” op tafel. Dat was een gerecht dat bestond uit gebakken
cornedbeaf, uien en sambal. Vaak bestond het echter uit blokjes gesneden
boterhamworst (Leusderheiworst).
Binnen het korps mariniers was men niet gecharmeerd ten aanzien van
de benaming “gebakken marinier”. De smeerpastei uit blik werd amper
gegeten op brood, maar werd wel vermengd met uien, mayonaise, paprika,
chilisaus, gesneden komkommer en opgediend op schalen, gegarneerd met
sla, tomaten en ei.
De “Duitse aardappel” was een delicatesse en een favoriete hap bij
de mijnendienst en de “witte vloot” (Hydrografische Dienst). De
samenstelling van de “Duitse aardappel” bestond uit gebakken
aardappelen, spek, ham en uien. Het werd veel gegeten bij veeg- en
dregwerkzaamheden van de Mijnendienst die in de avond of nacht
plaatsvonden. Wekelijks werd het afgewisseld met rijst en
kippenlevertjes.
In de jaren vijftig had het wachtvolk ’s avonds en ’s nachts weinig
te eten. Er waren wel rantsoenen maar die bestonden veelal uit brood met
weinig beleg. Dit brood werd dan geroosterd en bestrooid met suiker, dan
was het nog wel te eten.
De “bakszeun” was naast een traditie ook een begrip. Het was meestal
de jongste matroos en hij diende zorg te dragen voor de maaltijd aan “de
bak” of “klas”. Dat hield in: tafeldekken, onderhoud van het
“komaliwant” (bestek en servies) en het ophalen van de rantsoenen.
Daarnaast tuigde hij de hangmat of kooi op van de baksmeester.
Het serviesgoed was herkenbaar aan kleuren. Het commandantsservies
was wit met een groene rand. Dat van de officieren was wit met een
paarse rand, van de onderofficieren wit met een blauwe rand en dat van
de korporaals en manschappen was gewoon wit.
De koffie werd gezet in een perculatorpot, die was verstrekt ( of
versterkt?) met een zeefje. Onder in de pot een klein beetje suiker, dan
liep de koffie beter door. Soms werd er gebruik gemaakt van een
“batterijlap in een ring” om koffie te zetten boven een koffieketel.
Voor deze serviesonderdelen zijn op bepaalde kazernes vitrines
ingericht waar ze zijn te bezichtigen. Het zijn ook vandaag nog gewilde
artikelen voor verzamelaars.
De tijden zijn veranderd, we hebben meer ontspanningsmogelijkheden,
maar de zorg voor de voeding, de “warme hap”, zal bij de Koninklijke
Marine altijd een hoogtepunt blijven.